Na de laatste adem: waar is de tijd gebleven?
Ik zie het vaak gebeuren.
Dagen, soms wekenlang waken mensen liefdevol bij hun stervende. Handen worden vastgehouden. Wangen gestreeld. Lippen verzorgd. Er wordt gefluisterd, gezwegen, gehuild. Er is aandacht. Aanwezigheid. Liefde.
En dan…
dan komt de laatste adem.
Op dat moment gebeurt er iets geks.
Er lijkt een onzichtbare knop om te gaan. Alsof er haast ontstaat. Alsof we ineens iets moeten. Het idee leeft dat na een overlijden direct de uitvaartondernemer gebeld moet worden. Dat het lichaam “opgehaald” moet worden. Alsof degene van wie we net afscheid hebben genomen, geen plek meer mag innemen.
Wanneer het vervoer arriveert, gebeurt het overbrengen vaak per brancard. Vanaf dat moment voel ik het al: afstand. Het begin van wat ik het onpersoonlijk maken van de dood noem.
Daarna volgen de vragen. Technisch. Zakelijk. En soms ronduit naar.
“Mag de mond gesloten worden?”
“Vindt u het goed als we ook de ogen sluiten?”
Alsof dat vanzelfsprekend is.
Alsof er een protocol gevolgd moet worden, terwijl het hart nog nauwelijks kan bevatten wat er net is gebeurd.
Er wordt een tas met kleding meegegeven. Nog diezelfde dag – of de dag erna – komt de uitvaartbegeleider langs. In een waas van emoties, vermoeidheid en ongeloof moeten beslissingen worden genomen. Snel. Praktisch. Overzichtelijk.
Alles heeft een prijskaartje.
Maar de eerste vraag gaat vaak niet over wie iemand was, maar over waarin iemand gelegd moet worden. Een kist. Een mand. Iets anders.
En vanaf dat moment verandert de taal.
Het gaat niet meer over je moeder.
Niet over je vader.
Niet over je oma of broer.
Het gaat over “de kist”.
Daar begint het voor mij mis te gaan.
Want in dat hele proces raken we langzaam kwijt om wie het eigenlijk gaat. En misschien nog wel belangrijker: wat wij zelf nodig hebben.
Wat als we het anders zouden doen?
Wat als we, bij een overlijden na een ziekbed, even niets zouden doen?
Het lichaam heeft jarenlang aangestaan. Geademd. Gedragen. Volgehouden.
Gun het de tijd om tot stilstand te komen.
Er hoeft niets.
Je hoeft niet direct te bellen.
Je hoeft niet meteen te regelen.
Blijf nog even.
Ga zitten.
Haal adem.
Laat het overlijden landen. Laat het besef komen. Laat de stilte spreken. Ook jij mag tot stilstand komen. Na die lange, intense weg die samen is afgelegd.
Als de arts is geweest om het overlijden vast te stellen, is er nog steeds alle tijd. Uren. Soms langer. Tijd die vaak onbenut blijft, simpelweg omdat we denken dat het niet anders kan.
Maar het kan anders.
Je mág zelf de verzorging doen, als je dat wilt.
Een mond hoeft niet gesloten te worden.
Ogen hoeven niet dicht.
Er is geen goed of fout. Er is alleen wat voor jou klopt.
En als er al een keuze is gemaakt – voor een kist, een mand of een wade – dan mag je je dierbare daar ook zelf in overbrengen. Dat geeft rust. Veiligheid. Het gevoel dat niemand anders meer aan je geliefde hoeft te komen.
Er is zoveel gedeeld in dat laatste stukje van het leven. Geef dat niet zomaar uit handen.
Ga ook hierin mee op je eigen ritme.
Niet dat van de planning.
Niet dat van het draaiboek.
Niet dat van “zo doen we dat altijd”.
En laten we vooral de taal terugpakken.
Het is niet de kist.
Het is je moeder.
Je vader.
Je broer.
Je zus.
Noem hen bij wie ze zijn.
Ook na de dood.
Misschien is dat wel de grootste vorm van zorg die we nog kunnen geven.
John